1. De voor de toepassing van deze richtlijn in aanmerking te nemen tegenwaarde van de euro in nationale valuta wordt eenmaal per jaar vastgesteld. De voor de omrekening te gebruiken koers is die van de eerste werkdag van oktober; zij wordt met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar van kracht.
2. De lidstaten mogen de bedragen in nationale valuta, voortvloeiende uit de omrekening van de in euro luidende bedragen afronden.
3. De lidstaten mogen de ten tijde van de in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanpassing geldende bedragen onveranderd laten, indien omrekening van de in euro uitgedrukte bedragen van de vrijstellingen, vóór de in lid 2 bedoelde afronding, zou leiden tot een wijziging van de in nationale valuta uitgedrukte vrijstelling van minder dan 5 % of tot een verlaging van deze vrijstelling.